Norbergwaarde

Hoe zit dat nou tegenwoordig? Als uw hond geröntgend is, krijgt u na verloop van tijd de uitslag van “de commissie voor heupdysplasieonderzoek bij de hond”. Op dit formulier staat:

1e De Norbergwaarde

Dit getal wordt verkregen door de Norbergmeting. Het middelpunt van de kop van het dijbeen (= femur) wordt gevonden door een doorzichtig stukje plastic over de femurkop te leggen.

Het stukje plastic bevat vele concentrische cirkels. Het centrum van die cirkels wordt genomen, welke samenvalt met de befijning van de femurkop. De middelpunten worden verbonden met een rechte lijn (AA) zie tek. 1.

Een tweede lijn wordt nu getrokken vanuit dit middelpunt naar de voorste rand van de heupkom. Als de hoek, gevormd tussen AA en AB minder is dan 105°, is de heupkom te ondiep en geeft dus aanleiding tot abnormale beweging Norbergwaarde = hoek (AA-AB) -90°.

Deze Norbergwaarde moet voor beide heupgewrichten groter zijn dan 30°. Des te dieper de kop in de kom ligt en de kop door de kom wordt omvat, des te hoger wordt het getal, tot een maximum van 40°. Is de Norbergwaarde onder de 30°, dan is de heupkom te ondiep. Minder goed dus. Bij zwaar HD kan een getal uitkomen dat dicht bij de 1 ligt of zelfs negatief kan zijn.


A. middelpunt van de kop van het dijbeen (=femur). B. voorste rand van het heupgewricht. C. hoek gevormd tussen beide punten.

2e Botafwijkingen

Botafwijkingen zijn botwoekeringen aan de randen van de heupkom, in het bijzonder op de voorste rand en op het punt waar het gewrichtskapsel aan de kom is bevestigd. De kop en hals van het dijbeen ondergaan beiden afbraak en nieuwvorming van bot en gewrichtskraakbeen. De kop (A) van het dijbeen wordt kleiner en de hals (B) wordt breder (tek. 2).

De botafwijkingen worden gegradeerd van 0 tot 3 van géén tot ernstige afwijkingen.

3e Vormveranderingen

Vormveranderingen kunnen we onderscheiden in:

  1. Vergrootte ruimte in of onregelmatige diepte van het heupgewricht.
  2. Afplatting van het gewrichtsoppervlakte van de kop van het dijbeen. Het witte deel is de abnormale situatie, het gearceerde gedeelte is de normale situatie. (tek. 3).
  3. Afplatting van het gewrichtsoppervlakte van de kop van het dijbeen met daarop volgende vergroting van de kop (tek. 4). Zwart: botwoekeringen rond hals van het dijbeen en aan de voorste rand van de heupkom. Een misvormde kop en kom. Hoekveranderingen.
  4. De hoek, gevormd door de hals en de schacht van het dijbeen, wordt groter of varieert van 105° tot 180°, afhankelijk van de ernst van de afwijking. (tek. 5).
  5. De hoek gevormd door de hals, wordt kleiner of minder dan 105°. In ernstige gevallen wordt de hoek ongeveer 90°. (tek. 6).

Bij ernstige vormverandering krijgt men volledig misvormde gewrichten. De vormafwijkingen zijn wel of niet aanwezig.

De uitslag van de Norbergmeting en de eventueel aanwezige botafwijkingen en vormveranderingen vormen tesamen de uitslag van het heupdysplasie-onderzoek.

G. J. Keuris, dierenarts te Alkmaar.