Bij de hond is diepgaand onderzoek verricht naar de gevolgen van jeugdervaringen voor de ontwikkeling van het gedrag. Gebleken is dat het gedrag in hoge mate beïnvloed wordt door positieve en negatieve prikkels uit de omgeving. Indien bepaalde ervaringen achterwege blijven, kan dit zeer wel leiden tot gedragsstoornissen.
Uit een en ander volgt, dat een goede consequente opvoeding uiterst belangrijk is met betrekking tot de plaats die de hond in onze mensenmaatschappij moet gaan innemen. Om hem die goede opvoeding te kunnen geven, zullen we echter eerst moeten weten wanneer onze invloed op een bepaald onderdeel van het gedrag het grootst is. In de ontwikkeling van pup tot volwassen hond onderscheiden zich de volgende fasen (indeling volgens Eberhard Trumler): geboorte-2 weken oud / vegetatieve fase; 2-3 weken oud / overgangs fase; 3-7 weken oud / inprentingsfase; 7-12 weken oud / socialiseringsfase; 12-16 weken oud / rangordefase; 16-24 weken oud / roedelordefase; 24 weken geslachtsrijpheid/puberteit.
Vegetatieve fase
(geboorte – 2 weken)
De eerste levensfase van hondenpups, ongeveer tot de oogjes opengaan, is zuiver vegetatief. De pups drinken en scheiden verteringsprodukten af. Om dat laatste te bereiken likt de moeder de buikjes van de kleintjes bijna onophoudelijk. Zonder deze stimulans zijn de pups niet in staat het voedsel te verteren en uit te scheiden.
Voor het vinden van de tepels beschikt de pup over een aangeboren drang, die vanaf de geboorte tot ongeveer de tiende dag waar te nemen valt: de zoekdrang. De pup zwaait hiermee met zijn kop heen en weer terwijl hij in cirkeltjes rondkruipt. Met behulp hiervan wordt al gauw een deel van het moederlichaam, en even later ook de tepel gevonden.
Als het stompe bekje zich dan stevig om de tepel heeft gesloten, begint een ijverig zuigen en smakken, waarbij de voorpootjes met ritmische bewegingen tegen de omgeving van de tepel aangeduwd worden: het melktrappen. Uit dit meltrappen komt het latere pootjesgeven voort. Tijdens deze fase liggen de pups meestal dicht tegen elkaar of tegen hun moeder te slapen. Zijn ze dit contact kwijt en wordt het niet direct terug gevonden, dan wordt er luid gejammerd.
Overgangsfase
(2 – 3 weken)
De overgangsfase begint met het ontwaken van gehoor- en gezichtszintuigen. In de meeste gevallen gaan de oogjes tussen de twaalfde en de vijftiende dag open. Als de oogjes open zijn, betekent dat nog niet dat de pups al kunnen zien. In het begin schijnen er met de bleekblauwe oogjes alleen maar verschillen in licht en donker waargenomen te worden. Op de 21ste dag moet het gezichtsvermogen echter helemaal ontwikkeld zijn. Rond de 21ste dag is ook het gehoor goed ontwikkeld. Vanaf ongeveer de 16e – 18e dag begint de pup ook goed te ruiken en kan waargenomen worden dat hij zijn broers en zusters besnuffelt.
Aan het eind van de derde week is meestal voor het eerst grommen te horen, soms zelfs al blaffen.
Ook aan het eind van de derde week begint de moeder halfverteerde voeding voor de jongen uit te braken, wanneer de pups met hun snuit tegen haar mondhoeken aanduwen. Bij veel teven van onze rashonden is dit gedrag echter niet meer waar te nemen.
Inprentingsfase
(3 – 7 weken)
De pup kan inmiddels al vrij aardig, zij het vaak nog waggelend, lopen. In de natuur verlaten de jongen op de 21ste dag voor het eerst het nest en daarmee is dan een nieuwe levensfase begonnen. Tot nog toe hadden invloeden van buitenaf niet veel invloed op zijn leventje; nu begint echter een periode van leren.
Zowel bij proeven met dingo’s (Eberhard Trumler) als met diverse rashonden (Fox Terriers, Beagles, Collies) in het R.B. Jackson Memorial Laboratory in Bar Harbour, Maine, V.S., is gebleken, dat wanneer er tussen de vierde en de zevende week geen enkel contact met mensen is, de pups zich ontwikkelen tot volkomen schuwe, wilde honden. Ook wanneer dan na de zevende week geprobeerd wordt toenadering tot de pups te zoeken, mislukt elke poging een werkelijk contact te krijgen en kan men alleen proberen de pups als een wild dier met veel geduid te temmen. Er is dan echter slechts nog te bereiken, dat hij zijn angst voor mensen verliest, maar een echte vriendschap tussen mens en hond is niet meer mogelijk. Het alleen zien van mensen is niet voldoende; onder “contact” wordt verstaan besnuffelen, aanraken, aaien en vooral spelen. Contacten met mensen moeten plaatsvinden met zowel mannen, vrouwen en kinderen.
Heeft de pup uitsluitend contact met vrouwen, dan zal hij later vaak een zekere angst voor mannen behouden. Ook ten opzichte van andere honden, voorwerpen, geluiden, situaties en andere diersoorten is inprenting belangrijk. Heeft de pup uitsluitend contact met mensen en niet (voldoende) met andere honden, dan wordt hij te zeer gericht op mensen en weet hij zich tegenover soortgenoten niet te gedragen. Dit kan zich later uiten in sexuele stoornissen, agressief of angstig gedrag.
De pups moet in deze tijd ook gewend worden aan zoveel mogelijk verschillende voedingsmiddelen.
Wat hij niet leert eten, zal hij later niet of niet graag tot zich nemen. In het wild levende hondachtigen leren na de derde week reeds alles kennen, waarmee ze in hun latere leven te maken krijgen. Dat betekent, dat een jonge hond in deze leeftijdsfase eigenlijk al moet kennismaken met alle mogelijke voorwerpen, situaties, geluiden, mensen, honden en andere diersoorten, waarmee hij als oudere hond geconfronteerd zal worden. In deze, maar ook in de volgende fasen, valt op dat de imitatie van het gedrag van de oudere een belangrijke factor vormt, die invloed uitoefent op het gedrag. Vooral wanneer men angstig gedrag probeert te verklaren, is deze wetenschap belangrijk. Bij sommige angstige honden zal de angst genetisch bepaald zijn en dan doet ook het grootbrengen door een zelfverzekerde, niet nerveuze teef niet veel.
In andere gevallen echter, wordt het gedrag van een schuwe teef op de pups in haar naaste omgeving overgedragen. Gebruik dus nooit een schuwe teef als pleegmoeder, want het gebeurt ook als het niet haar eigen pups zijn of zelfs pups van een ander ras!
Uitgesproken bange teven, waarmee eigenlijk helemaal niet gefokt had moeten worden, moeten daarom niet te lang bij hun jongen gelaten worden (hoogstens tot deze drie à vier weken oud zijn), tenzij de teef niet in de gelegenheid is om haar slechte gedragstrekken te laten zien. Het is in zo’n geval beter om de pups groot te laten brengen door een andere, karaktervaste teef of reu.
Socialiseringsfase
(7 – 12 weken)
Tot nu toe mocht de pup doen en laten wat hij wilde, maar daar komt nu verandering in. In de natuur en ook wanneer bij rashonden de opvoeding aan de ouders overgelaten zou worden, begint de vader (of bij diens afwezigheid de moeder) op een zeer autoritaire manier als opvoeder op te treden.
De jonge hond zoekt en erkent dan als vanzelfsprekend de vader en later – als we aan de wolf denken – de roedelleider. Een hond, die zijn baas niet als autoriteit kan erkennen, protesteert. Hij wordt een moeilijke hond, dat is zijn vorm van protest, wat vaak niet wordt begrepen. Wanneer een hond een plaats in de mensenmaatschappij gaat innemen (zoals al onze honden tegenwoordig), dan moet hij in deze periode leren om de mens als opvoeder en autoriteit te aanvaarden. Ook in spelletjes met de baas moet hem duidelijk worden, dat hij nooit, maar dan ook nooit, kan winnen.
Wanneer een hond alleen bij mensen leeft in deze periode, dan moet gezorgd worden, dat hij af en toe met andere honden kan spelen. Anders wordt het een mensenhond, die moeite heeft in de omgang met andere honden. Tijdens wandelingen geeft dat dan problemen door angstig of agressief gedrag. In huis kunnen we de hond nu leren zindelijk te zijn en hem laten weten welke dingen hij te respecteren heeft: tafel- en stoelpoten, tapijtranden, rondslingerend speelgoed, schoenen te veel om op te noemen! Hij moet natuurlijk wel een paar voorwerpen hebben waar hij wèl aan mag komen: bijvoorbeeld een bot dat wij hem geven en nog wat ander geschikt speelgoed.
Tussen de acht en tien weken oud beleeft de pup een periode van emotionele instabiliteit, waarin gemakkelijk angstindrukken worden gevormd. Deze periode is vergelijkbaar met die van een mensenkind van rond acht maanden oud. Het is het verstandigst om in deze periode niets nieuws met de hond te doen. Tatouagenummers in de oren moeten eigenlijk al aangebracht zijn voor de pups acht weken oud zijn en bijvoorbeeld bezoeken aan de dierenarts worden, indien mogelijk, niet afgelegd.
Rangordefase
(12 – 16 weken)
In de natuur wordt deze periode voornamelijk gekenmerkt door het bevestigen van de rangorde tussen de pups onderling. Eerst wordt die nog hoofdzakelijk bepaald door lichamelijke kracht, maar die primitieve vorm van rangordebepaling maakt al gauw plaats voor de erkenning van zelfverzekerdheid en persoonlijkheid. Vooral in de verhouding tot de vader komt dit sterk naar voren.
Dit is de meest geschikte periode om een begin te maken met een paar eenvoudige oefeningen, zoals het gaan zitten op bevel en het apporteren van bijv. een bal. Via deze oefeningetjes wordt de rangorde bevestigd en daardoor een grotere volgzaamheid verkregen. Zitten op bevel leren we hem door zijn achterwerk zachtjes op de grond te drukken, terwijl we “Zit” zeggen, voorafgegaan door de naam van de hond. Vervolgens prijzen we hem – hij zit immers, ook al deden wij het handelende werk voor hem! Dit herhalen we regelmatig. Na een aantal dagen begrijpt de pup dan vanzelf wat we bedoelen. Andere bevelen brengen we hem op soortgelijke wijze bij – we leren hem slechts iets door middel van veel prijzen. Er wordt nooit gestraft als de pup niet doet wat we graag willen.
Roedelordefase
(16 – 24 weken)
Het is zeer gewenst, dat de gehoorzaamheidsoefeningen nu wat uitgebreid worden en dat er werkelijk serieus geoefend wordt. Dat betekent beslist niet, dat er nu geschreeuwd en gesnauwd moet worden; nee, als men vriendelijk, maar beslist onderwijst en veel beloont, bereikt men veel meer.
Het is een wijdverbreide misvatting, dat men met gehoorzaamheidsoefeningen moet wachten tot de hond ongeveer een jaar oud is; de beste tijd om er een begin mee te maken en waarin de hond ook het vlotste leert, heeft men dan al voorbij laten gaan. Ook in het wild levende honden – dingo’s, wolven – moeten in deze tijd ervaring krijgen in het samenwerken met de roedelleider op de gezamenlijk jacht. Bega niet de fout, uit de tijd waarin een oefening geleerd wordt, de intelligentie van de hond of zijn ras af te leiden. Dat heeft niets met intelligentie te maken. Het is veeleer een specifieke eigenschap van het ras, dat een op onderwerping en gehoorzaamheid gefokte herdershond sneller leert te gaan liggen op bevel dan bijvoorbeeld een Newfoundlander, die eeuwenlang zichzelf heeft moeten redden.
Rond de leeftijd van vier à vijf maanden beleeft de hond een tweede angstperiode – de eerste vond plaats tussen de acht en tien weken. Zelfs als de hond goed gesocialiseerd is en geen angst voor mensen heeft, kunnen heftige reacties optreden op veranderingen in de vertrouwde omgeving.
Ikzelf heb dit helaas al met twee honden moeten ondervinden. De eerste, een Leonberger, kregen we als volkomen normale puppy. Toen zij echter 4½ maand oud was, zijn we verhuisd. Een gebeurtenis, die, ofschoon van een nieuwbouwhuis in het westen des lands naar een grote boerderij met veel grond, veel indruk op haar gemaakt moet hebben.
Als men bedenkt, dat alles wat vertrouwd is bij zo’n verhuizing ingepakt wordt en er steeds allerlei vreemde mensen door het huis lopen, die al dat vertrouwde zomaar oppakken en meenemen en er bovendien, eenmaal in het nieuwe huis, niet zoveel aandacht voor je is en alles rommelig is en vreemd ruikt, wordt het wel begrijpelijk, dat een hond sindsdien bang is voor alle vreemde mensen en dingen.
Bij de tweede, een Berner Sennenhond, ging het anders. Zij is als pup van ongeveer vier maanden alleen maar meegenomen op bezoek bij mensen met Landseers. Sinds dat bewuste bezoek is ze bang. Misschien dat die, voor haar wel heel erg grote, vreemde honden zoveel indruk gemaakt hebben? Het is best mogelijk. Hiermee kan echter wel geïllustreerd worden, dat het voor ons, mensen, niet eens zo duidelijk hoeft te zijn waardoor er op deze leeftijd een angstsyndroom kan ontstaan.
Het is van het grootste belang, dat de hond in deze periode van emotionele instabiliteit zoveel mogelijk onaangename ervaringen bespaard worden.
Lichamelijke straffen zijn nog meer uit den boze dan anders, aangezien de mogelijkheden van de hond tot het verwerken van spanningen nu beperkt zijn en de nawerking ervan dus groot zal zijn. Ook bezoeken aan de dierenarts worden, indien mogelijk, niet afgelegd.
Pubertijdsfase
(24 weken – geslachtsrijpheid)
De puberteitsfase brengt eigenlijk weinig nieuws. De ervaringen, die tijdens de roedelordefase werden opgedaan, worden nu uitgebreid en verdiept. We breiden de gehoorzaamheidsoefeningen nu wat uit en zorgen ervoor, dat het samenspel tussen baas en hond goed blijft. Overdrijf echter niet met gehoorzaamheidsoefeningen! Vooral als het uw eerste hond is, is het verstandig naar een gehoorzaamheidscursus (G en G) te gaan. Onder leiding van een ervaren hondenliefhebber leert u dan de puntje op de i tegaan zetten.
Heb vooral veel geduid met uw hond – hoeveel geduld heeft de hond tenslotte niet met ons!
Marion Klok-’t Hart
Literatuur
- Honden zijn om van te houden – E. Trumler;
- Honden moet je serieus nemen – E. Trumler;
- Genetics and the social behaviour of the dog – J. P. Scott / J. L. Fuller;
- Wat bezielt die hond – Dr. M. A. J Verwer;
- Van pup tot hond – W en C. Poduschka;
- Understanding your dog – M. W Fox;
- Mens en hond – Prof Dr. K. Lorenz.